calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Balans van de wetenschap 2024

Rapport
15 augustus 2024
Wetenschap in cijfers

Nederlandse wetenschap als werelderfgoed: het Eise Eisinga Planetarium in Franeker (foto: Jilmer Postma/ANP)

Image
Bezoekers van het Eise Eisinga Planetarium krijgen uitleg over de werking ervan.
In deze balans van de wetenschap kijkt het Rathenau Instituut hoe de Nederlandse wetenschap ervoor staat ten opzichte van de doelstellingen die de overheid heeft gesteld. Daarbij gaat het om: een gezond en sterk fundament, een grotere maatschappelijke impact van hoger onderwijs en onderzoek, en ruimte voor divers talent. Aan de hand van de beschikbare cijfers laat de balans zien hoe Nederland zich heeft ontwikkeld sinds de vorige balans uit 2020 en hoe het presteert ten opzichte van andere landen.

Downloads

Downloads

Algemeen beeld

In de Balans van de wetenschap 2024 brengen we in beeld hoe de Nederlandse wetenschap zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. We laten zien hoe de wetenschap ervoor staat ten opzichte van de drie ambities uit de Wetenschapsvisie 2025, die in 2014 verscheen. Deze zijn voor de laatste keer geüpdatet in de Beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap van juni 2022 (Ministerie van OCW, 2022).

De ambities zijn:

  1. Een gezond en sterk fundament.
  2. Vergroten van de maatschappelijke impact van hoger onderwijs en onderzoek.
  3. Ruimte geven aan divers talent.

Uit elke ambitie zijn beleidsdoelen afgeleid die we met behulp van een doelenboom hebben vertaald naar meetbare indicatoren. Dit deden we al in 2016 voor de eerste Balans van de wetenschap (2016) die we maakten op verzoek van het Ministerie van OCW, en in samenwerking met de KNAW en de AWTI. In de balansen die in 2018 en 2020 verschenen, hebben we dit herhaald. Op basis van deze indicatoren brengen we de ontwikkeling van de wetenschap in Nederland in kaart. Zo willen we een overzicht geven van de stand van de wetenschap op hoofdlijnen. De hoofd­stukken 2, 3, en 4 in deze balans behandelen elk een van de ambities uit de wetenschapsvisie en bevatten een visuele weergave van de bijbehorende doelenboom.

Voor elke ambitie besteden we aandacht aan:

  • Hoe de Nederlandse wetenschap ervoor staat.
  • Hoe de wetenschap in Nederland zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld.
  • Hoe de wetenschap in Nederland zich ten opzichte van andere landen heeft ontwikkeld.

Hierbij richten we ons met name op de ontwikkelingen sinds het verschijnen van de vorige Balans van de wetenschap (2020). Om dit op een consistente manier te kunnen doen, hebben we zoveel mogelijk dezelfde indicatoren gebruikt als in de vorige edities van de balans. We gebruiken hiervoor voornamelijk data die Nederlandse en internationale organisaties publiek beschikbaar stellen. Doorgaans volgen we de indelingen en classificaties zoals die in de geraadpleegde bronnen en databases worden gehanteerd. Waar dat relevant is, hebben we in deze Balans van de wetenschap 2024 ook de resultaten meegenomen van eigen onderzoek.

De afgelopen jaren is er vanuit het veld steeds meer kritiek op het gebruik van kwantitatieve indicatoren voor het meten van prestaties in de wetenschap. Dat heeft er deels mee te maken dat het beeld op basis van een of enkele kwantitatieve indicatoren doorgaans niet compleet is. Ook geven indicatoren op basis van de beschikbare data niet altijd precies aan wat je eigenlijk zou willen meten, maar slechts een indicatie daarvan. Daarnaast bestaat er bij eenzijdig gebruik van kwantitatieve indicatoren voor het meten van prestaties een risico op (negatieve) neveneffecten, zoals verhoogde competitie of selectief datagebruik met als doel het bereiken van betere waarden op de indicator.

Andersom geven inzichten uit kwalitatief onderzoek zonder kwantitatieve data, geen volledig beeld van de relatieve omvang en de ontwikkelingsrichting van de Nederlandse wetenschap op systeemniveau. Kwantitatieve data en indicatoren kunnen helpen om trends en verschillen zichtbaar te maken, die met aanvullend kwalitatief onderzoek beter begrepen en verklaard kunnen worden. Het is daarom belangrijk om de bevindingen in de Balans van de wetenschap te combineren met resultaten uit meer kwalitatieve onderzoeken. Deze kunnen aanvullend inzicht geven in het hoe en waarom achter bepaalde trends en nieuwe ontwikkelingen of neveneffecten laten zien die (nog) niet met kwantitatieve data en indicatoren in beeld worden gebracht. Waar mogelijk verwijzen we in deze Balans van de wetenschap naar dergelijke kwalitatieve onderzoeken.

In de volgende paragrafen vatten we de belangrijkste bevindingen uit deze Balans van de wetenschap samen.

Een gezond en sterk fundament

De eerste ambitie gaat erover in hoeverre Nederland in staat is om maatschappelijk relevant onderzoek van hoge wetenschappelijke kwaliteit te realiseren. Om dat in kaart te brengen, kijken we naar de beleidsdoelen hiervoor: kwalitatief hoogwaardig onderzoek, de spreiding van onderzoeksexpertise over de verschillende wetenschapsgebieden en een goede internationale inbedding.

De wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek in Nederland blijft hoog.

Dat leiden we af uit de beoordelingen door internationale evaluatiecommissies (SEP), de mate waarin wetenschappelijke publicaties worden geciteerd door andere onderzoekers (de citatie-impactscore) en de toekenningspercentages van Europese onderzoeksfinanciering op basis van excellentie. In internationaal opzicht behaalt het onderzoek in Nederland op deze indicatoren goede resultaten. Internationale evaluatiecommissies beoordelen het onderzoek aan de universiteiten en bij de NWO- en KNAW-instellingen als ‘goed’ tot ‘zeer goed’, en dat aan hogescholen als ‘voldoende’ tot ‘goed’. Dit was ook al zo in de vorige Balans van de wetenschap (2020).

De wetenschappelijke impact van publicaties gemeten aan de gemiddelde citatie-impactscore, is voor alle wetenschapsgebieden hoog vergeleken met andere landen, ondanks dat die score licht daalde ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020). Onderzoekers in Nederland zijn succesvol in het verkrijgen van Europese subsidies voor wetenschappelijk talent in competitie met andere landen (ERC-beurzen). Nederland is net als ten tijde van de vorige Balans van de wetenschap (2020) de vierde ontvanger van ERC-beurzen. Voor alle wetenschapsdomeinen liggen de toekenningspercentages net als in 2020 boven het EU-gemiddelde. De enige uitzondering zijn de toekenningspercentages binnen de Life Sciences in 2023.

Voor de verschillende wetenschapsgebieden is de basis van het onderzoek goed.

We kijken hiervoor naar onderzoeksfinanciering vanuit de rijksoverheid, de omvang van het R&D- en wetenschappelijk personeel, en de Nederlandse onderzoeks­portfolio in internationaal perspectief. Zowel de ontwikkeling ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020) als de internationale positie van de onderzoeksgebieden in Nederland gemeten aan de publicatie-output en gemiddelde citatie-impactscore zijn goed.

De onderzoeksuitgaven van de rijksoverheid stijgen, maar de totale landelijke onderzoeksuitgaven blijven achter bij nationale en Europese doelstellingen.

Tussen 2018 en 2022 zijn de totale uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) van de rijksoverheid toegenomen met 36,4% (van 5,5 miljard naar 7,5 miljard euro). Dit kwam onder andere door extra investeringen zoals het Fonds Onderzoek en Wetenschap, sectorplanmiddelen en de start van het Nationaal Groeifonds. Gecorrigeerd voor inflatie gaat het om een toename van 19,7%. De totale overheidsuitgaven aan onderzoek als percentage van het bbp stegen van 0,71% in 2018 naar 0,79% in 2022. Daarmee stegen ze in deze periode dus sterker dan het bbp. De totale landelijke uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) van de rijksoverheid, bedrijven en overige partijen als percentage van het bbp namen toe van 2,1% in 2018 tot 2,3% in 2021. Deze lagen hiermee in 2021 iets boven het EU27-gemiddelde van 2,2%, maar onder de internationale doelstelling van 3%.

De R&D-uitgaven van bedrijven als percentage van het bbp zijn de afgelopen jaren wel toegenomen, van 1,21% in 2018 naar 1,28% in 2021. Door de extra investeringen van de rijksoverheid groeiden de eerste en tweede geldstroom sneller dan de derde geldstroom. Daardoor daalde het aandeel van de derde geldstroom van hoger­onderwijsinstellingen iets ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020). De voorlopige onderzoeksuitgaven van de rijksoverheid lopen in 2023 nog op naar 9,1 miljard euro. Door de voorgenomen bezuinigingen op investeringen in onderzoek in de Voorjaarsnota 2024 en bij het nieuwe hoofdlijnenakkoord, vlakt de groei van de overheidsuitgaven voor onderzoek in 2024 naar verwachting af, gevolgd door forse dalingen in de jaren daarna.


Het aandeel R&D-personeel in de beroepsbevolking stijgt en is internationaal gezien bovengemiddeld.

In 2022 werkten in Nederland per 1000 leden van de beroepsbevolking er 19,5 in onderzoek en ontwikkeling (R&D). Ten tijde van de vorige Balans van de wetenschap (2020) was dit nog 17,1 promille van de beroepsbevolking. Nederland zit hiermee boven het EU-gemiddelde van 15,3 promille. De omvang van het wetenschappelijk personeel aan universiteiten groeide met 22% van 25.992 fte in 2018 naar 31.776 fte in 2022. De groei zat met name in de wetenschapsgebieden Landbouw, Natuur en Techniek.

De wetenschappelijke impact van onderzoek in Nederland blijft over de hele breedte van de onderzoeksportfolio hoog.

Nederland scoort bovengemiddeld wat betreft aantallen publicaties en citatie-impactscores in elk van de onderscheiden wetenschapsgebieden: Natuur, Techniek, Landbouw, Gezondheid, Sociale wetenschappen. De afgelopen vier jaar zijn het aandeel publicaties en de citatie-impact van het onderzoek in Nederland in vrijwel alle wetenschapsgebieden stabiel gebleven. Bij de Natuurwetenschappen zien we een lichte daling van de citatie-impactscore. De Natuurwetenschappen staan nog wel in de internationale top 5. De citatie-impact van het weten­schapsgebied Techniek valt in de meest recente periode net buiten de top 5. Het aandeel van Nederland in het totaal aantal publicaties bij de wetenschapsgebieden Landbouw, Natuur en Techniek daalde licht, net als bij de meeste referentielanden. De opkomst van China speelt bij deze daling een grote rol.

De internationale inbedding van het onderzoek in Nederland blijft groeien.

De internationale inbedding van onderzoek leiden we af uit de participatie van onderzoekers uit Nederland in de European Research Area (ERA), het onderzoeks­platform van de Europese Unie, en de samenwerking met onderzoekers uit andere landen. Nederland heeft tot nu toe 9,1% van de middelen uit het huidige kader­programma ontvangen (Horizon Europe). Het staat na Duitsland, Frankrijk en Spanje op de vierde plek van grootste ontvangers. Het aandeel van de middelen uit het vorige kaderprogramma (Horizon 2020) dat naar Nederland is gegaan, is 7,9%. Daarmee was Nederland de zesde ontvanger. Per fte-onderzoeker in de publieke sector haalde Nederland meer financiering uit Horizon 2020 dan alle andere landen. Zowel ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020) als internationaal gezien ontwikkelt Nederland zich hierin goed.

Ook waar het gaat om het aantal internationale co-publicaties doet Nederland het goed, zowel ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020) als internationaal gezien. Sinds 2010 is het aandeel internationale co-publicaties in Nederland met 13% gestegen. Voor de meeste andere landen lag de stijging tussen de 8% en 12%. In de periode 2017-2020 was 68% van de Nederlandse publicaties het resultaat van internationale samenwerking. Dat ligt boven het internationale gemiddelde van 61%. Nederlandse instellingen en de overheid zijn bewust bezig met het beheersen van risico’s die internationale samenwerkingen met zich meebrengen, onder andere door de oprichting van het Loket Kennisveiligheid.

Vergroten maatschappelijke impact hoger onderwijs en onderzoek

Voor wetenschap die bijdraagt aan het aanpakken van maatschappelijke uitda­gingen is het belangrijk dat ze in verbinding staat met de maatschappij. Onderzoek dient toegankelijk te zijn voor burgers en maatschappelijke partners en impact te hebben in de samenleving. Of dit het geval is, bekijken we aan de hand van de impact op maatschappelijke uitdagingen, op innovatiekracht en op menselijk kapitaal. Voor de verbinding met de samenleving is het daarnaast belangrijk dat de wetenschap met maatschappelijke partners communiceert. Dit bekijken we aan de hand van de openheid van de wetenschap (open science), de deelname van burgers eraan en het publiek vertrouwen in de wetenschap.

De financiering voor impact op maatschappelijke uitdagingen is goed ontwikkeld, zowel nationaal als internationaal.

Voor de mate waarin kennisontwikkeling binnen Nederland bijdraagt aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen kijken we op nationaal niveau naar de financiering van publieke kennisorganisaties, en op internationaal niveau naar de rol van Nederland binnen de maatschappelijke uitdagingen in de Europese kaderprogramma’s. Zowel over de tijd als internationaal gezien zet Nederland veel in op onderzoek gericht op maatschappelijke uitdagingen. Ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020) zijn de nominale investeringen in publieke kennisorganisaties vanuit de overheid met 28,3% gestegen, en na inflatiecorrectie met 12,6%. Onder andere via de Nationale Wetenschapsagenda zijn er extra investeringen gedaan in wetenschappelijk onderzoek met maatschappelijke impact.

Ook de financiering vanuit de EU-kaderprogramma’s neemt toe. In 2021 en 2022 kwam gemiddeld 14,5% van de totale publieke onderzoeksfinanciering in Nederland uit het kaderprogramma Horizon Europe. Gedurende de looptijd van voorganger Horizon 2020 (2014-2020) was dit gemiddeld 12,5%. Via deze kaderprogramma’s zet de EU sterk in op de financiering van onderzoek naar maatschappelijke uitdagingen. Internationaal gezien haalt Nederland relatief veel middelen uit deze kaderprogramma’s, meer dan het Europese gemiddelde. Met name op de domeinen Klimaat en Gezondheid verkrijgt Nederland veel financiering.

De impact op innovatiekracht stagneert, maar blijft internationaal gezien goed.

Door kennis te vertalen naar de praktijk en in te zetten voor het ontwikkelen van nieuwe producten of processen, draagt de wetenschap bij aan de innovatiekracht van Nederland. De impact op innovatiekracht brengen we in kaart door te kijken naar hoe wetenschappers samenwerken met partners uit hun omgeving, in het bijzonder bedrijven gericht op innovatie. Er zijn verschillende manieren om deze samenwerking te faciliteren, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van campussen en publiek-private samenwerkingen binnen de topsectoren. Het aantal campussen in Nederland is licht afgenomen ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020; 33 in 2023, 35 in 2018), terwijl het aandeel innovatieve bedrijven dat erop gevestigd is verder toenam. Het aantal campussen dat zich in een volwassen fase bevindt doordat ze minimaal 45 innovatieve bedrijven tellen, groeit (10 in 2018, 14 in 2023). Binnen de topsectoren is het aandeel van de private middelen binnen de financiering van publiek-private samenwerkingen toegenomen van 45% in 2018 tot 50% in 2022.

De private financiering van instellingen voor hoger onderwijs en publieke onderzoeksinstellingen schommelt sinds 2018 rond de 8% en ligt boven de gemiddelden van de EU en de OESO-landen. Bij de samenwerking van wetenschappers met innovatieve bedrijven zien we dat 8,5% van de innovatieve bedrijven binnen Nederland samenwerkt met het hoger onderwijs en 6,3% met publieke onderzoeksorganisaties. Voor hoger onderwijs is dit percentage lager dan het EU15-gemiddelde van 10,9%, voor publieke onderzoeksorganisaties is dit percentage juist hoger (5,6%). Ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020) bleef de samenwerking van wetenschappers met innovatieve bedrijven gelijk.

Eenzelfde beeld zien we bij het aantal gezamenlijke publicaties van universiteiten en bedrijven. Het aandeel co-publicaties van universiteiten en bedrijven binnen de totale hoeveelheid publicaties bleef stabiel (8,7% in 2018; 8,5% in 2022), en ligt boven het EU15-gemiddelde van 7,3%. Het aantal langjarige samenwerkings­verbanden tussen hogescholen en externe partijen (bedrijven, publieke instellingen en andere kennisinstellingen) neemt wel toe. In 2018 waren er 37 van dit soort centers of expertise, in 2022 waren dat er 48. Het aantal aangevraagde en toegekende patenten in Nederland daalde ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020). Op de landenlijst met het aantal aangevraagde patenten per miljoen inwoners daalde Nederland een plek: van de vierde positie in 2018 naar de vijfde in 2022.

De impact op menselijk kapitaal groeit, maar er zijn aandachtspunten.

Een derde manier waarop de wetenschap bijdraagt aan de maatschappij, is via de opleiding van toekomstige professionals, oftewel het menselijk kapitaal. Dit brengen we in kaart door te kijken naar de ontwikkeling van lectoraten aan hogescholen, de professionalisering van docerend personeel aan kennisinstellingen, en de aansluiting van gediplomeerde masters op de arbeidsmarkt.

De ontwikkeling van lectoraten aan hogescholen zet door. Als we de cijfers van 2022 met die van 2018 vergelijken, dan nam het aantal lectoren met 60 toe (9,0%). Ook de omvang van de lectoraten groeide. Zo hebben ze gemiddeld 33,1% meer ondersteunend personeel en 31,8% meer onderzoekers dan in 2018. De middelen per lector voor praktijkgericht onderzoek stegen met 23,7%. Het aantal promovendi aan hogescholen nam daarentegen af, met 6,3%. Ook de professionalisering van docenten aan instellingen voor hoger onderwijs loopt terug. Het aandeel docerend personeel met een basiskwalificatie onderwijs (BKO) is ten opzichte van 2019 met 4% gedaald. De positie van gediplomeerde masters op de arbeidsmarkt is inter­nationaal gezien goed. Zo ligt hun werkgelegenheidspercentage met 91,6% (2022) boven het EU25-gemiddelde van 90,2%. Daarentegen zijn de arbeidsmarkt­perspectieven voor afgestudeerde bachelors en masters (2023-2028) minder gunstig dan in de vorige periode.

Nieuwe initiatieven dragen bij aan de toegankelijkheid van wetenschap.

Om de verbinding tussen de wetenschap en de samenleving te versterken, wordt ingezet op open science en wetenschapscommunicatie. Nieuwe initiatieven helpen om de wetenschap toegankelijker te maken. Nederland presteert goed wat betreft open science. Zo is het internationaal koploper in het via open access publiceren van wetenschappelijke artikelen: 82% van alle gepubliceerde wetenschappelijke artikelen in 2022. Ook op het gebied van open data, het toegankelijk maken van onderzoeksgegevens, worden initiatieven genomen.

Dat de burgerparticipatie in de wetenschap toeneemt, blijkt onder andere uit de sterke stijging van het aantal deelnemers aan natuurtellingen. In 2023 waren dat er vier keer zoveel dan in 2018. Relatief nieuwe vormen van wetenschaps­communicatie, zoals het webkanaal van de Universiteit van Nederland, trekken steeds meer kijkers (van 133.000 abonnees in 2019 tot 230.000 in 2022). Meer traditionele bronnen van wetenschaps­communicatie lijken enigszins aan bereik te verliezen. Zo dalen de kijkersaantallen voor populairwetenschappelijke televisie­zenders zoals National Geographic Channel (gemiddeld 20.000 kijkers in 2019 en 14.000 in 2022). De bezoekers­aantallen van wetenschapsmusea stijgen, maar blijven nog onder het niveau van voor corona. Zo had het Teylers Museum in Haarlem in 2022 16% minder bezoekers dan in 2018. Met de oprichting van Nationaal Expertisecentrum voor Wetenschap en Samenleving (NEWS) in 2024 wordt getracht om de afstand tussen wetenschap en samenleving te verkleinen.

De maatschappelijke positie van de wetenschap is goed.

Dit blijkt uit de financiering van onderzoek door non-profitorganisaties, het publiek vertrouwen in de wetenschap en het aantal ingediende integriteitsklachten bij het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI).

Publieke financiële bijdragen aan wetenschappelijk onderzoek lopen deels via private non-profitorganisaties (PNP). Deze investeringen komen vooral van de gezondheidsfondsen en gaan grotendeels naar instellingen voor hoger onderwijs. Van de onderzoeksfinanciering van hogeronderwijsinstellingen komt 5,8% van PNP-organisaties. Bij de onderzoeksinstituten is dit 1,9% en bij bedrijven 0,9%. De PNP-financiering is ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020) iets gestegen: van 2,3% in 2018 naar 2,36% in 2021. Vergeleken met het EU27-gemiddelde is in Nederland het aandeel PNP-financiering in de totale R&D-financiering hoog: 2,36% tegenover 1,17%.

Het publiek vertrouwen in de wetenschap is internationaal gezien gemiddeld. In West-Europa geeft gemiddeld 59% van de respondenten aan veel vertrouwen te hebben in de wetenschap, binnen Nederland ligt dat percentage op 57%. Het cijfer dat Nederlanders gemiddeld geven voor hun vertrouwen in de wetenschap steeg van 7,07 in 2018 naar 7,42 in 2021 (op een schaal van 1 tot 10). Sinds 2019 daalt het aantal (gedeeltelijk) gegrond verklaarde integriteitsklachten als aandeel van het aantal klachten dat het LOWI inhoudelijk behandelde.

Ruimte geven aan divers talent

Om ook op termijn kwalitatief hoogwaardig onderzoek te kunnen realiseren, is het opleiden, aantrekken, verder ontwikkelen en behouden van wetenschappelijk talent cruciaal. Goede opleidingen en aansluiting op de arbeidsmarkt zijn daarvoor belangrijk, maar ook aandacht voor arbeidsvoorwaarden, ontwikkelings- en doorstroommogelijkheden, diversiteit en een gezond en veilig werkklimaat dragen hieraan bij. Om te kunnen beoordelen in hoeverre de Nederlandse wetenschap dit kan bieden, kijken we in deze Balans van de wetenschap naar indicatoren die inzicht geven in het opleiden, aantrekken en behouden van talent, de ruimte voor talent en het breder ontplooien van talent.

Toename in het opleiden en aantrekken van talent.

Tussen 2018 en 2023 is het aantal afgeronde masteropleidingen in Nederland toegenomen, zowel universitair (21,5%) als hbo (35,7%). Het aandeel geslaagden met een migratieachtergrond (zowel uit Nederland afkomstig als internationale studenten) is gestaag verder gestegen sinds de vorige Balans van de wetenschap (2020). Het aantal afgeronde masteropleidingen per 1.000 inwoners in de leeftijds­groep van 20 tot en met 29 jaar, ligt in Nederland net onder het EU27-gemiddelde. Het aantal afgeronde bacheloropleidingen ligt rond het EU27-gemiddelde.

Het aantal internationale masterstudenten dat (een deel van) de studie in Nederland volgt, groeide met 42,3% van 26.000 in 2018 naar 37.000 in 2023. In 2023 had in totaal 27% van alle masterstudenten een buitenlandse nationaliteit en een buitenlandse vooropleiding. Met 14% internationale studenten in het hoger onderwijs (2021) zit Nederland ruim boven het OESO-gemiddelde van 6%. Dit aandeel groeide in Nederland tussen 2018 en 2021 met 2 procentpunten ook sterker dan het OESO-gemiddelde. De toename van het aantal internationale studenten en de consequenties daarvan leidden de laatste jaren tot politieke en maatschappelijke discussies en een wetsvoorstel om de instroom te beheersen.

Het aantal promoties is sinds 2019 met 8% gestegen. Het aandeel gepromo­veerden in de gehele Nederlandse beroepsbevolking steeg naar 1,2% (was 0,8% in de Balans van de wetenschap 2020), maar blijft internationaal gezien nog steeds relatief laag. Het aantal gepromoveerden in de leeftijdscategorie 25-34 jaar is in Nederland daarentegen wel relatief hoog met 1,9%, en ligt boven het EU27-gemiddelde van 1,3%. Het aandeel internationale wetenschappers aan Nederlandse universiteiten groeide tot 46,4% in 2022 en ligt 6 procentpunt hoger dan in de vorige Balans van de wetenschap (2020). Nederland trekt relatief veel internationale promovendi: 55% van alle promovendi komt uit het buitenland.

De ruimte voor talent binnen de Nederlandse wetenschap is gegroeid, maar werkdruk, diversiteit en sociale veiligheid blijven aandachtspunten.

Om te beoordelen in hoeverre talentvolle onderzoekers de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen, kijken we naar de middelen en de doorstroommogelijkheden voor talent, de werkomstandigheden en het aandeel vrouwen in de wetenschap.

De middelen en doorstroommogelijkheden voor talent groeien.

De honoreringspercentages voor talentgerichte subsidies (ERC-beurzen) zijn internationaal gezien nog steeds relatief hoog, maar gedaald ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020). De daling geldt ook voor de NWO-Talentprogramma’s. De competitie om talentmiddelen lijkt dus te zijn toegenomen. Met de nieuwe Starters- en Stimuleringsbeurzen voor onderzoekers die OCW beschikbaar stelt via de eerste geldstroom, kunnen universiteiten vanaf 2022 extra onderzoeksmiddelen bieden. De beurzen zijn bedoeld om de ruimte voor talent te vergroten voor wetenschap­pers en de werkdruk te verlagen, omdat geen beurs via NWO hoeft worden aangevraagd.

 Het aandeel tijdelijke contracten voor jonge onderzoekers (universitair docenten, postdocs en docenten; niet promovendi) is sinds de vorige Balans van de wetenschap (2020) afgenomen. In totaal nam het aandeel tijdelijke contracten (excl. promovendi) af van 26,7% naar 24,2%, maar ligt nog boven het landelijk gemiddelde voor de beroepsbevolking (23,0%). Dit is het resultaat van cao-afspraken tussen de universiteiten en de vakbonden in 2021. Het aantal fte wetenschappelijk personeel aan de universiteiten nam sinds 2005 elk jaar met gemiddeld 2% toe. Sinds de vorige Balans van de wetenschap (2020) is deze groei sterker, met gemiddeld 5% per jaar. Daarbij is de verdeling van het wetenschap­pelijk personeel over de verschillende functieniveaus echter vrijwel gelijk gebleven. Een van de instrumenten die zijn ingezet om de carrièremogelijkheden voor uhd’s te verbeteren is de uitbreiding van het promotierecht: het ius promovendi.

Er is meer aandacht voor de werkomstandigheden, maar de werkdruk blijft hoog en de sociale veiligheid staat onder druk.

Jonge onderzoekers zoals promovendi, postdocs, docenten en universitair docenten, ervaren veel onzekerheid. Oorzaken zijn onder andere de grote competitie om talentmiddelen, tijdelijke contracten en de relatief slechte door­stroom­mogelijkheden. Deze onzekerheid heeft een negatieve impact op de werkdruk die zij ervaren. Het ziekteverzuimpercentage is bij vrijwel alle universi­teiten gestegen tussen 2018 en 2022 en vergelijkbaar met het ziekteverzuim­percentage van de referentiegroep wetenschappelijk opgeleiden (4,2%), maar beneden het landelijk gemiddelde (5,2%). Ruim 25% van de onderzoekers en docenten aan universiteiten, umc’s en de instituten van NWO en de KNAW geeft aan wekelijks meer dan een kwart meer uren te maken dan in hun contract is vastgelegd. Ook de sociale veiligheid staat onder druk. Bijna 40% van de onder­zoekers aan universiteiten ervaart belemmerende persoonlijke factoren. Die hebben vooral betrekking op de gezinstaken, sekse, leeftijd en sociaal-culturele achtergrond.

Het aandeel vrouwen in de wetenschap neemt gematigd toe, maar blijft internationaal gezien nog steeds achter.

Binnen alle sectoren stijgt het aandeel vrouwelijke onderzoekers. In 2021 was 45,5% van de onderzoekers aan publieke onderzoeksorganisaties en 45,7% in het hoger onderwijs in Nederland vrouw. Met 24,2% is het aandeel vrouwelijke onder­zoekers in het bedrijfsleven het laagst. In alle sectoren is het aandeel vrouwelijke onderzoekers gestegen ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020). Het aandeel vrouwelijke onderzoekers nam in totaal toe van 27,0% in 2018 naar 30,2% in 2022.

Ook internationaal is de positie van Nederland iets verbeterd sinds 2018, maar het aandeel vrouwelijke onderzoekers ligt nog steeds onder het EU27-gemiddelde. Binnen de universiteiten zijn vrouwen ondervertegenwoordigd in alle wetenschap­pelijke functies: hoe hoger de functie, hoe kleiner het aandeel vrouwen. In 2022 was het aandeel vrouwelijke promovendi en hoogleraren binnen universiteiten respectievelijk 45,1% en 27,6%. Binnen umc’s was dit respectievelijk 64,2% en 29,8% (LNVH). De Nederlandse universiteiten streven ernaar om in 2025 gemiddeld 31% vrouwelijke hoogleraren in dienst te hebben (UNL).

Van de studenten die een universitair masterdiploma behalen, is het aandeel vrouwen met 55,8% sinds 2010 ongeveer gelijk gebleven. Onder de studenten die een hbo-masterdiploma behalen, daalde het aandeel vrouwen van 71,5% in 2018 naar 65,8% in 2023. Ook hier zien we een ontwikkeling naar een meer even­wichtige verdeling tussen mannen en vrouwen.

Er is een Nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek (2020) om een diverse en veilige leer- en werkomgeving te bevorderen. Het gaat daarbij om diversiteit van gender en culturele achtergrond, maar ook kenmerken zoals een functiebeperking, psychische problematiek, chronische ziekte, seksuele voorkeur, sociale klasse, overtuiging, religie, talent, werkstijl, opleiding of ervaring. Uit de tussentijdse evaluatie (2023) van dit actieplan blijkt dat het tot dusver nog beperkt effect heeft gehad.

Aandacht voor het breder ontplooien van talent neemt toe, maar brengt nog weinig verandering teweeg.

Er is steeds meer aandacht voor een brede ontwikkeling van onderzoekers. In 2019 is het landelijke programma Erkennen en waarderen gestart waarmee onder­zoekers meer ruimte moeten krijgen om zich te ontwikkelen op andere gebieden naast onderzoek, zoals onderwijs, management of valorisatie­vaardigheden. De bekendheid met het programma Erkennen en waarderen is de afgelopen jaren gegroeid. In 2021 was ruim twee derde van de onderzoekers aan universiteiten er nog niet mee bekend, in 2024 was dit nog een derde. Tot op heden heeft dit programma nog beperkt effect op de taakinrichting en werkbeleving van onder­zoekers. Een meerderheid geeft aan geen verandering waar te nemen naar aanleiding van het programma. Zij worden vooral nog beoordeeld op traditionele indicatoren van excellentie en zijn ontevreden over de ruimte die zij krijgen om zich te ontwikkelen op andere kerntaken.

Dat onderzoekers gewaardeerd worden op de arbeidsmarkt blijkt uit de hoge percentages arbeidsdeelname voor in Nederland afgestudeerde masters (91%) en gepromoveerden (93%). Deze percentages liggen ruim boven het landelijk gemiddelde (83%) en net boven of gelijk aan het EU25-gemiddelde. Het arbeidsmarktperspectief voor in Nederland afgestudeerde masters en gepromoveerden is goed, zowel in nationaal als internationaal opzicht.

De hele balans in 1 overzicht

De Balans van de wetenschap bevat veel informatie. Om die op een overzichtelijke manier samen te vatten, hebben we een figuur gemaakt die laat zien hoe de Nederlandse wetenschap ervoor staat op de drie ambities van het kabinet en de afzonderlijke beleidsdoelen die moeten helpen om die ambities te realiseren. Die beleidsdoelen hebben we als vakken ondergebracht in twee ringen. De binnenste ring geeft weer hoe de Nederlandse wetenschap zich heeft ontwikkeld ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020). De buitenring vergelijkt de wetenschap in Nederland met die in andere landen.

Met kleuren is aangegeven hoe Nederland het doet op de verschillende doelen. Groen geeft aan dat Nederland het internationaal bovengemiddeld goed doet (buitenste ring) of beter dan vier jaar geleden (binnenring). Oranje geeft aan dat Nederland vergelijkbaar presteert met andere landen (buitenste ring) of vergelijkbaar met vier jaar geleden (binnenring). Rood geeft aan dat Nederland internationaal beneden gemiddeld presteert (buitenste ring) of slechter dan vier jaar geleden. De grijze kleur geeft aan dat een beleidsdoel niet te kwantificeren is.

Omdat de kleur die een beleidsdoel krijgt, wordt bepaald door meerdere indicatoren die niet altijd een eenduidig beeld geven, is er soms een kleurverloop. Het verhaal daarachter is verderop te vinden in deze balans waar elk beleidsdoel in een afzonderlijke paragraaf wordt toegelicht.

Figuur De ontwikkeling van de Nederlandse wetenschap (binnenring) en de vergelijking met het buitenland (buitenring)

Overzicht Balans van de Wetenschap 2024
Door: Rathenau Instituut

De figuur laat zien dat Nederland het internationaal gezien nog steeds goed doet op de ambities Gezond en sterk fundament en Vergroten van de maatschappelijke impact. De ontwikkelingen ten opzichte van de vorige Balans van de wetenschap (2020) zijn met name goed dankzij extra investeringen en toegenomen internationale samenwerking en de toekenning van beurzen. De citatie-impactscore van Nederland is echter licht gedaald en bij de Life Sciences nam ook het aandeel ERC-toekenningen voor Nederland af.

Vooral bij de ambitie Ruimte voor divers talent zien we nog ruimte voor verbetering als we Nederland vergelijken met andere landen. Op deze ambitie is de voortgang ten opzichte van de vorige balans ook nog beperkt en deels lastig te meten, met name bij Ruimte voor talent en Talent breder ontplooien.

Uitdagingen voor de wetenschap

Uitdagingen voor de wetenschap in Nederland

Deze Balans van de wetenschap biedt een overzicht van de ontwikkeling van de wetenschap in Nederland in het kader van de ambities uit de Wetenschapsvisie 2025. Uit de indicatoren komt naar voren dat de Nederlandse wetenschap goede voorwaarden kent om de ambities te realiseren. Toch zien we ook een aantal uitdagingen. Maatschappelijke ontwikkelingen zoals digitalisering, klimaat­verandering en geopolitieke spanningen hebben onomstotelijk invloed op de wetenschap. In ons rapport Kennis van de toekomst (2024) verkennen wij hoe deze ontwikkelingen van invloed zijn op het wetenschappelijk proces, de organisatie van de wetenschap, de relatie tussen wetenschap en samenleving en de internationale positionering van de Nederlandse wetenschap.

In deze Balans van de wetenschap zien we dat de voorwaarden om onderzoek van hoge wetenschappelijke kwaliteit te realiseren goed zijn. De kwaliteit van het onderzoek is hoog, de onderzoeksexpertise is goed verspreid over de verschillende wetenschapsgebieden en de internationale inbedding van het onderzoek in Nederland is goed. Meer aandacht verdient de verbinding tussen wetenschap en maatschappij, in het bijzonder in de opleiding van toekomstige professionals.

De organisatie van de wetenschap was de afgelopen decennia met name gericht op excellentie en competitie. Deze strategie lijkt niet houdbaar. Om op termijn kwalitatief hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek en onderwijs te kunnen blijven realiseren, zijn goede opleidingen en aansluiting op de arbeidsmarkt van belang. De professionalisering van docenten aan hogeronderwijsinstellingen loopt terug en de arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerde bachelors en masters zijn minder gunstig dan in de vorige periode.

Met het programma Erkennen en waarderen moeten wetenschappers beter in staat worden gesteld om zichzelf te ontplooien, maar de beperkte bekendheid met het programma en de daadwerkelijke tijdsbesteding van onderzoekers en docenten laten zien dat dit vooralsnog weinig verandering teweegbrengt en weinig effect heeft op de taken van onderzoekers. Goede werkomstandigheden zijn noodzakelijk om wetenschappelijk talent te behouden, maar het ziekteverzuim bij universiteiten neemt toe en de ervaren werkdruk is hoog.

Ook diversiteit en inclusie blijven aandachtspunten, zoals ook blijkt uit ons onderzoek naar drijfveren van onderzoekers en docenten (Rathenau Instituut, 2022e), belemmeringen van startende onderzoekers (Rathenau Instituut, 2024l) en de tussentijdse evaluatie van het nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek (Bureau Omlo, 2023). Verder blijft het aandeel vrouwelijke wetenschappers in internationaal opzicht achter en gaat het met de sociale veiligheid in de praktijk nog (te) vaak mis.

Hoe kan de wetenschap georganiseerd worden zodat talentvolle wetenschappers behouden blijven en zich kunnen ontwikkelen, de kwaliteit hoog blijft en maatschap­pelijke impact wordt gerealiseerd? Deze vraag is nog urgenter geworden in het licht van de aangekondigde bezuinigingen. Deze Balans van de wetenschap is opgesteld voordat het hoofdlijnenakkoord van het kabinet-Schoof werd gepubliceerd en laat zien hoe de wetenschap zich heeft ontwikkeld op de speerpunten van het beleid in de afgelopen tien jaar.

De in de Voorjaarsnota 2024 en het hoofdlijnenakkoord aangekondige bezuinigingen op wetenschap en innovatie geven extra aanleiding om de ontwikkeling van de Nederlandse wetenschap te blijven monitoren. Naast de huidige en toekomstige maatschap­pelijke ontwikkelingen is het te verwachten dat ook de aangekondigde bezuinigingen effecten zullen hebben op verschillende aspecten van de wetenschap die in deze balans aan bod komen. Voor nieuw te ontwikkelen beleid is het belangrijk dat het samenspel van nieuwe maatregelen en financiële verschuivingen de hierbovengenoemde uitdagingen aanpakken en niet verergeren.